Het is ochtend, iets na zeven: Robert en ik trekken onze wandelschoenen aan voor een ‘promenade boucle’ met de veelbelovende naam: ‘De waterval en het circus van Autoire’. Een circus dat niets met clownsneuzen en te krap zittende glittermaillots vandoen heeft trouwens want we hebben het hier over een geografisch circus: Autoire ligt in een dal en wordt omkranst door kliffen.
De routebeschrijving belooft prachtige vergezichten, een waterval en zelfs een half uit de rotsen gehouwen ruïne. Alle wauw-elementen afgevinkt zeg maar.
Nadat ik m’n veters heb geknoopt kijk ik eens naar omhoog naar de kliffen.
‘Dat zal een magistraal uitzicht worden!’ zegt Robert enthousiast met z’n hand voor z’n ogen tegen de zon en een glimlach van oor tot oor. Ik registreer op datzelfde moment vooral het enorm hoogteverschil dat zo meteen overbrugd moet worden. Poeh!
‘Hebben we er zin in?’ De vraag stellen is ze beantwoorden. Maar kom, eigenlijk hebben wij er wel zin in ja want ik ben zowel mentaal als praktisch voorbereid op een klim: goed uitgeslapen en een fles water plus twee wafels in de rugzak die ik niet eens zelf hoef te dragen.
‘Ja hoor!’ Geen greintje ironie te bespeuren, een hele vooruitgang, al zeg ik het zelf.
De wandeling loopt eerst over het dan al zonovergoten dorpsplein. Ik neem het Middeleeuwse sprookjesdecor blij in me op: de waterput als van in Sneeuwwitje, de fraaie winkeltjes, het charmante ini-mini-koffiehuisje dat nog dicht is -jammer-.
Vanaf het dorp wandelen we het bos in. Het ruikt er naar een ochtendstond met goud in de mond. Het is te zeggen naar een mengeling van mos en vochtige aarde, rotsachtige stenen in de rivier waar het water omheen bruist, het water zelf en vertrapte bladeren op het pad. Een dikke, volle lucht, alsof de bomen alle zon van de dag voordien, ‘s nachts weer uitgeademd hebben.
We zetten er stevig de pas in met benen die soepel doen wat er van hen verwacht wordt en na een tijdje horen we het gestaag aanzwellend gebruis van de waterval. Hoe dichter we komen, hoe haastiger onze passen. Een waterval is als een cadeau verpakt in geluid: je wil het zo snel mogelijk openscheuren.
‘Schitterend toch hé!’ roept Robert als we ervoor staan, boven het gebulder uit. Er zijn nog geen andere wandelaars. Robert en Jeanne, de uitverkorenen.
‘Prachtig!’ brul ik terug. Proberen uitleggen wat de volle impact van zo’n waterval precies op me heeft, zou het gesprek te ver leiden.
Watervallen overrompelen mij. De dramatiek van het niet aflatende te pletter storten in een oneindige combinatie van wervelingen voortvloeiend uit dezelfde stroom, de fatalistische schoonheid van het uit elkaar spattend schuim alle kanten op, het geweld en de verlossing. Het neerdonderende water verstilt en verleidt me, laat mijn gedachten onbevreesd naar de diepte zinken, ergens waar ik mezelf zie staan. Jeanne, een unieke combinatie, een deel van het geheel, een deel van deze waterval. Schitterend. Ik word kracht. Absorbeer kracht. Ben kracht. Ontwakende kracht! Ja, lach maar, maar er zijn heel veel mensen die overdreven lang naar watervallen blijven staan kijken omwille van de daarmee gepaard gaande ontwakende krachten.
“Zullen we?” vraagt Robert en ook hier weer: de vraag stellen is ze beantwoorden.
“Oké!” want deze specifieke waterval heeft alleszins voldoende kracht in me wakker gemaakt om aan de eigenlijke klim naar de kliffen te beginnen. Mijn humeur is top en de weg ernaartoe goed begaanbaar. Ik voel me prima, bruisend en fris. Ik ben moedig bewijst mij dat deugddoende zweet van de fysieke inspanning onder mijn oksels en op mijn voorhoofd. We blijven een heel eind op het smalle pad door het donkere bos lopen tot de zon haar lucht terugkrijgt en stappen dan het licht in, de wit-roestige rotsen tegemoet.
Helemaal boven. Een slok water. De wafel. Daar staan we: uitkijkend over het dal met de ingeloste belofte van het magistrale uitzicht. Groen, daartussen de weg, de kleine huisjes, het kerkje. Onze wangen rood.
‘Zullen we?’ vraagt Robert weer. De vraag stellen...
Ik wil nog niet weg, want dit uitzicht is er alleen hier en alleen nu en later alleen nog om met heimwee aan terug te denken.
Robert snapt het. Hij snapt mij. Dat kunnen er niet veel zeggen. Het rugzakje wordt weer op de grond gezet en na wel zestig tellen van onafgebroken perfectie en totale tevredenheid maak ik met moeite mijn blik van het panorama los. Ik adem diep in.
‘Oké!’ Daar gaan we weer.
De weg wordt steeds moeilijker begaanbaar. Ik struikel een paar keer halvelings over puntige stenen en de algemene tendens is nu al een poos een beetje klimmen en twee beetjes dalen. Ik klim en daal dus dapper achter Robert aan die er stevig de pas inhoudt tot ik plots bevangen word door een geur. Ik blijf staan. Zoet, vanilleachtig, rond en vol. Heel typisch en uitgesproken. Hoewel ik de geur herken moet ik een paar tellen diep in mijn geheugen graven en dan schiet het me te binnen: ‘VIJGEN!’ brul ik half hysterisch naar Robert die al een heel eind verder is. Ik ben verzot op vijgen moet je weten. ‘VIJGEN!!!!! MAAR WAAAAAAR?’ vraag ik me luidop af en ik begin snuffelend als een politiehond aan een verdachte koffer op m’n stappen terug te keren. Dan zie ik ze - een halleluja moment: de typische diepgroene, gewelfde bladeren van Adam en Eva. De bruinrode, rijpe vruchten uitnodigend aan de takken. Net malse kussentjes.
‘We waren er zomaar voorbijgelopen,’ zeg ik en ik pluk een rijpe vijg van de tak. Bijt erin.
‘Ooooooh!!!!! Verrukkelijk…. Dat parfum!’
‘Maar ik ruik niks! Jij bent ongelofelijk!’ Robert is zichtbaar onder de indruk. 'Jij hebt een fenomenale geurzin!!!!' Hij meent het zowaar echt, zo heb ik hem zelden gezien: één brok adoratieve verbouwereerdheid.
‘Alé schat doe normaal! Ik heb gewoon een paar vijgen geroken!’ Een bescheiden lachje. Roberts mond hangt letterlijk open, alsof hij in mij het bovennatuurlijke herkend heeft en bij nader inzien is het ook niet niets natuurlijk: hoe ik een geur opmerk en het subtiele aroma dan ook nog eens aan het juiste fruit kan koppelen!
Ja, zoiets biedt allerlei mogelijkheden, dit kan het begin zijn van een nieuwe carrière... De vrouw die van op honderd meter afstand een vijg kan ruiken, wie kan dat zeggen? En wat zou ik nòg allemaal niet kunnen ruiken en wie weet van nòg verder... Jeanne, een graag geziene gast in ‘De Afspraak’… en vandaag hebben we het landelijk ruikfenomeen Jeanne in onze studio zitten -Goeiemorgen Bart + iets ad rem en een kwinkslag… Panels, human interest, ludieke quizzen. Maar toch liefst in ‘De Afspraak’.
‘Aaaaaahhhhhhh maar hier is het veel straffer! Hier ruik IK het ook hooooor!’ dringt Roberts stem tot me door. Hij staat op de plek waar ik zonet stond. De adoratie -die niet eens mijn idee was by the way- is inmiddels van zijn gezicht verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een vleugje teleurstelling bovenop de normale zei het liefdevolle uitdrukking van alledag. Daarmee word ik ruw uit mijn dagdroom van de panels gerukt. Ze zullen niet meteen voor morgen zijn. Maar ach, wat geeft het: ik heb extra watervalkracht, vijgen voor het plukken en zo meteen nog een half uit de rotsen gehouwen ruïne… ook niet min.
Na twee dikke uren klimmen en dalen zijn we terug bij de camper.
Voor hij het trapje van de camper opstapt, draait Robert zich een laatste keer om, kijkt omhoog naar de kliffen, hand voor z’n ogen tegen de zon.
‘Daar zijn we geweest Jeanne.’ Hij zucht voldaan.
Ook ik zucht terwijl er zich een brede glimlach over mijn gezicht verspreidt.
‘Vond je het niet schitterend Jeanne?’
De vraag stellen is ze beantwoorden.
Onze dag, nog niet eens half om, nu al gevuld met een schot in de roos.
Reactie plaatsen
Reacties