Het graf van Renoir

Gepubliceerd op 23 augustus 2024 om 16:22

‘We hebben de benen niet,’ zegt Robert tijdens het stappen alsof hij de kopman is van team Visma in de Ronde van Frankrijk en hij zweet navenant. We zijn in het pittoreske, heuvelachtige Essoyes in de Aube. De zon komt onafgebroken hard op ons neer. Op het programma staat de wandeling naar het graf van Renoir, dat je toch echt moet gezien hebben als je in Essoyes bent, maar het eerste klimmetje hakt er al meteen in.

‘Gisteren te lang in de camper gezeten’ puft Robert, ‘dus we hebben vandaag de benen niet.’ Het is duidelijk dat hij een vorm van reactie verwacht van mij -ik ken hem- maar ik moet uiterst zuinig omspringen met mijn energie en kan nu even geen gesprek riskeren. We klossen in stilte verder en volgen de pijlen.

Met richtingsaanduidingen van Franse wandelingen -de zogenaamde ‘boucles’- die je van punt A terug naar punt A gidsen is het altijd een beetje gokken en dit moet je erover weten: de mensen die voor de ‘boucles’ rondgaan met de pot verf houden je graag alert! Daarom hebben ze de aanwijzing soms op een onverwachte plaats geverfd: op een steen naast de weg overwoekerd met onkruid, op een paaltje dat net niet boven het bosschage uitkomt, op een dikke druivenrank die half verscholen gaat achter een middeleeuws muurtje. Het zou best kunnen dat de schilders van de ‘boucles’ zich regelmatig ergens verdekt opstellen, samen met een paar vrienden, om wandelaars gade te slaan wanneer ze bij een splitsing komen die niet als dusdanig herkend kan worden: ‘Lacheuuuuuhn!’

Robert staat stil en aarzelt. Ik haat de uitdrukking van het gezicht dat niet wil toegeven dat we een afslag gemist hebben. Ik neem me voor er niks van te zeggen al vrees ik dat ik uiteindelijk niet aan de verleiding zal kunnen weerstaan. We lopen een eindje terug en draaien het smalste straatje in dat ik ooit gezien heb: een bergop-straat die zoals ik het vanaf hier kan zien geen eindpunt heeft.  De afstand tussen Robert en mij vergroot, gaandeweg geraak ik almaar luider zuchtend steeds verder achterop de bergop op. Maar het graf van Renoir moet je toch echt gezien hebben!

‘Hoeveel kilometer is het in totaal?’ Een normale vraag die ik als een klacht kan laten klinken.

‘Valt wel mee, ik denk een twaalftal kilometer.’

Een TWAAAALFTALl?!!!!!!!’ Twaalf is een onhaalbaar getal.

‘Dertien dus met de kilometer die we verkeerd hebben gelopen.’ Ik wist dat ik het niet ging kunnen laten.

Robert reageert niet, hij weet wel beter.

‘En gaat het zo blijven klimmen denk je?’ Ik hou m’n toon luchtig.

‘Dit is toch niet echt klimmen, dit is eerder…’ als hij nu met zijn ‘vals plat’ afkomt word ik woest.

‘…vals plat.’

‘Schat dit is duidelijk klimmen!! We zijn duidelijk KLIMMENDE!’ Ik kan wel huilen.

‘We kunnen altijd terugkeren!’ zegt Robert. Hij weet maar al te goed welk effect dit woord op mij heeft.

‘Nee schat. We moeten dat graf gezien hebben!’

‘Terugkeren’ werkt op mij als een rode lap op een stier. No way dat ik zal terugkeren. Mensen die hun wandeling vroegtijdig afbreken hebben geen doorzettingsvermogen, de stappen die ze gezet hebben zijn daarom allemaal verloren, ze hebben gefaald, ze zijn mislukt! Ìk ben mislukt als ik terugkeer!

Robert is in z’n opzet geslaagd, niet alleen blijf ik achter hem aandraven, ik stop ook met omstandig zuchten en klagen.

Wat Robert betreft kan een hike niet steil en uitdagend genoeg zijn, maar nu staat ook hij verdacht lang stil. Als zelfs mijn kopman het moeilijk krijgt, dan weet ik gewoon dat onze ploeg van twee de handdoek in de ring dreigt te gooien. We mogen niet mislukken. Het zweet druipt van Roberts voorhoofd en ik zie een druppel vanaf het puntje van zijn neus aanzwellen en op zijn snor vallen. Hij wrijft even in zijn ogen, zijn lichtrode T-shirt is diep donkerrood gekleurd, hij buigt voorover en plaatst zijn handen op zijn knieën: ‘Pap in de benen,’ zucht hij. Dat heeft hij volgens mij ook van de Ronde. Ik kijk hem aan: ‘We moeten de Renoir route toch gedaan hebben!’ zeg ik. Meen ik dit wel?

‘Moet dat?!’ hijgt hij.

‘We zijn hier nu! We moeten toch dat gràf gezien hebben?!’

En dus slepen we ons lijf nog een kwartier verder de bergop op. Tijd is relatief. De begraafplaats komt in beeld -wat troebel vanwege de zweetdruppels in mijn ogen- en daar zie ik hem: Renoir… of tenminste het borstbeeld van Renoir.

‘Kijk! Daar is het! Zijn gràf!’

We tjokken verder tot vlak voor het beeld.

‘Dit is het dus… het graf van Renoir… hier ligt hij… dit moesten we toch echt gezien hebben schat!’ Robert knikt. We blijven een tijdje naar het beeld staan kijken, we horen het volgens mij immers langer te bewonderen dan de drie seconden waarin ik werkelijk zin heb. Prima zo! Dit was lang genoeg.  

‘De boucle loopt eigenlijk nog een heel stuk verder,’ zegt Robert nu heel voorzichtig, we zijn nog niet in de helft. Hij weet dat ik deze mededeling fysiek niet aankan. De moed zinkt me in de schoenen en ik kijk gepijnigd.

‘We kunnen ook inkorten?’ klinkt hij voorzichtig. Inkorten is niet zoals terugkeren, toch? Ik aarzel.

‘Ja uiteindelijk hebben we nu wel gezien waarvoor we gekomen waren,’ zeg ik.

Oké we mogen de officiële boucle dan wel wat hebben ingekort, maar we hebben wel het graf van Renoir gezien.

Ik ben dus maar een heel klein beetje mislukt.

 

 

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.